Van mijn overgrootvader, in de familie pépé voadre genaamd, heb ik nog enkele vage herinneringen. De brave man stierf toen ik ongeveer 6 jaar oud was, en ik kan me nog voor de dag halen dat hij na het middageten vol enthousiasme zijn tallore met volle tong aflekte. Mémé Julia (vreemd genoeg werd ze nooit mémé moedre genoemd) wees er hem achteraf dan telkens op dat de helft van de chicongs in hespe nog aan zijn neuze hing. Geef toe, een schoonder compliment kan een mens voor iemands kookkunsten niet geven. Alhoewel ik liever honger lijd dan chicongs in hespe te eten…. en dat weet je dan ook weer. 🙂
Tijdens één van de laatste conversaties die ik men mijn vrij recent overleden grootmoeder nog heb mogen houden, had ze er mij meermaals op gewezen dat ik blijkbaar enkele karaktereigenschappen van “pépé voadre” (haar vader dus) heb geërfd. Een pot met restjes deegsmurrie uitlekken is inderdaad wel één van mijn geliefkoosde bezigheden maar de gewoonte om mijn assiette uit te lekken na het eten heb ik nog maar zelden gekoesterd. Pépé voadre was dat zo gewend geraakt indertijd dat hij het nooit meer had afgeleerd, maar bezat blijkbaar nog een andere leuke karaktereigenschap. “Klappen tegen met een oendje met een klakke ip”. Voor wie niet begrijpt wat dit West-Vlaamse gezegde wil zeggen, dan kan ik je verklappen dat het concreet wil betekenen dat die persoon erg vlotjes een conversatie start tegen een wildvreemd. En daar, dames en heren, gaat dit schrijfseltje over.
Vorige zondag besloot ik in de vroege ochtend een wandeling te maken. Het zijn wat moeilijke tijden voor me geweest op allerlei niveaus en de neiging om mij dan op te sluiten in mijn appartement heb ik dan weer van grootmoeder zaliger geërfd. Tzit hem in de genen John, vertelde een nonkel me ooit tijdens een familiediner. Ja, ksin der verdomme wel vet me. Kiend noch kroaije, en dan nog de drang hebben om kluizenaar te zijn. John komt dan vaak vroeg of laat zichzelf tegen, en moet dan bij wijze van therapie echt afkicken door wat méér buiten te komen. Ik heb nooit geclaimed om een heilige te zijn, en een blog is en blijft persoonlijk, dus waarom zou ik de minder goede kantjes van mijn persoontje ook eens niet aan je vertellen.
Enfin, hier waar ik woon (en ik geruime tijd zal blijven wonen trouwens) is er een lang fiets/wandelpad dat zich van Kortemark tot Diksmuide uitrolt. Zoveel tijd geleden was dit een oude tramlijn, wat het wandelpad ansich mooi recht en strak maakt. Het enige wat je er tijdens het wandelen tegenkomt is af en toe een verdwaalde hommel die wegens miscalculatie met een zacht pokgeluidje pardoes tegen je brilglazen aanvliegt. Een wielertoerist die met bijhorende bierpens in Mapei-spandex-uitrusting met schrapende gorgelgeluiden een vloeibaar projectiel in de distels spuugt, met quasi 100% zekerheid een koebeest (in de weide) die je aangaapt alsof je één of ander vreemd wezen bent, horen er standaard bij. Dit alles omgeven in de frisse gezonde boerenlucht waarbij het aroma van spruiten en kool (vooral als het warm is) het meest dominant kunnen worden genoemd. De boerenbuiten joengens, de boerenbuiten,…tis iet speciaals.
Net als je denkt dat je op dergelijke survivals eventjes met rust zal gelaten worden, is er altijd wel iemand die je tegenkomt die sporadisch met je begint te praten. Ik kies er eigenlijk amper zelf voor, het overvalt me gewoon. Dat aantrekken van gesprekjes heb ik dan weer van mijn eigen moeder mee, want zij komt het ook vaak tegen dat mensen over de zotste dingen tegen haar beginnen te praten als ze ergens alleen op zwier is.
Nu kwam ik die ochtend een madamtje tegen met een oendje. Nu het was geen oendje met een klakke ip, maar het beestje had wel de vervelende eigenschap om tijdens het halthouden vakkundig aan zijn eigen kruis te lekken. “Ah meneer, ziej van de streke dèh?”….vroeg het madamtje in een sappig krakelig West-Vlaams. “Neek madam, ik em perse 50 km gereden om speciaal op deze zondagochtend tussen de geur van spruit’n en koale te komen tsafeln en te zien hoe je mormel aan zijn eigen kruis lekt!”… HAD ik kunnen zeggen. Maar de eigenschap van pépé voadre stak gelukkig de kop op en ik begon in geuren en kleuren te vertellen dat ik effecief van de streek was en dat ik er mij thuis voelde. Ik had oorspronkelijk niet echt zin in conversatie, zo ben ik dan ook wel eens af en toe. Maar aangezien het dan toch blijkbaar in de genen zit, besloot ik er toch maar in mee te gaan.
Een babbeltje kon je het eigenlijk amper noemen. Het was eerder een monoloog waarbij het arme besje uit de voeten deed hoe vaak de mannen haar wel niet bedrogen hadden en welke mensen ze op de streek allemaal kende en had gekend. Ruim de helft bleek al 10 jaar dood te zijn, en ik kan me voor de dag halen dat op de “simpele boerenbuiten”, de tijd soms in alle façetten stil was blijven staan. Nu begreep ik ook waarom haar viervoeter de neurotische dwang van het kruislekken zich had aangeleerd. Had ik bij haar gewoond en een viervoeter geweest, die amper maar triestig kon kijken en janken, dan ging ikzelf ook aan de limieten van mijn rugwervels aangestoten zijn. Verschrikkelijk amusant is het om dergelijke eindeloze,…tragische,…. verhalen te horen. Vooral als je op die momenten de neiging hebt om een wachtmuziekje te laten afspelen in je hoofd om de waterval aan onsamenhangende zinnen te negeren.
Ik begin te begrijpen waarom pépé voadre, die ook op de boerenbuiten woonde, aan zijn tallore lekte…
Hey Mel! Zo tof dat je mijn schrijfsels zo close leest! Doet deugd! 🙂
Zalig, John! Ondanks de moeilijke periode toch met goede portie humor geschreven.
Niks mis met thuisblijven, da’s zalig zo alleen je ding doen. Maar op tijd en stond jezelf een schop onder je kont geven om verse voer te halen voor jouw leuke vertellingskes hier 🙂 ik zou ze te hard missen anders!